Collectieve aanpak
Het project is in 2017 tot stand gekomen vanuit het besef dat het opstellen van energieloketten om te komen tot verduurzaming niet genoeg is. “Er was een behoefte om te leren hoe je op wijkniveau de transitie op gang krijgt. Juist ook vanuit het besef dat solitaire investeringen in huizen niet de oplossing zijn. Het gaat uiteindelijk om een collectieve renovatieaanpak om de transitie daadwerkelijk vorm te geven,” aldus Van Dijk.
Inventarisatie van sociale structuren
Bij de energietransitie in een wijk zijn veel verschillende partijen betrokken, zoals bewoners, woningcorporaties, verenigingen van eigenaren (VvE), energiecoöperaties, bedrijven, maatschappelijke organisaties en de overheid. Om in de wijk iets in gang te zetten, is het belangrijk dat er sociale structuren zijn waarop gebouwd kan worden. Bij aanvang van het project is dan ook veel tijd gestoken in het in kaart brengen en mobiliseren van deze structuren.
Bottom-up
SMILE gaat uit van een bottom-up benadering. Gebleken is dat de rol van de overheid belangrijk blijft. De samenleving staat centraal en er wordt veel vrijheid gegeven aan de bewoners om te bepalen welke kant het op moet gaan. Dit betekent echter niet dat de overheid helemaal achterover kan leunen. Aan het begin van het traject kan de kar goed worden getrokken door vrijwilligers, maar in de vervolgstappen is meer specifieke kennis en organisatiekracht nodig. Dit betekent dat de overheid ernaast moet blijven lopen en moet faciliteren in deze behoeften. Het is belangrijk om goed in de gaten te houden wie wanneer welke rol moet krijgen om de bottom-up benadering te faciliteren.
Variabele rolverdeling
Binnen SMILE participeren zowel dorps- als stadswijken. De wijken variëren ook qua bouwjaar, woningtype en eigenaarschap. Voor elk van de tien wijken is een eigen aanpak gekozen. Naast een verkenning van de verschillende technische scenario’s is op wijkniveau ook nadrukkelijk geëxperimenteerd met de rolverdeling. Welke partij heeft de regie? En hoe is de samenwerking ingericht? Paul van Dijk: “Het project wordt begeleid door de Universiteit van Tilburg, die onderzoekt welke aanpak het beste werkt. Daaruit blijkt o.a. dat in de dorpen de gemeenschap de grote trekker is van het geheel, terwijl het in de stad meer de gemeente, de energiecorporaties, de VvE’s en de woningcorporaties zijn.”
Geld niet de motor
Een ander leerresultaat is dat geld niet de motor is van de transitie. Een van de wijken is geselecteerd als proeftuin aardgasvrij door het ministerie van Binnenlandse Zaken. Goed voor een subsidie van circa vier miljoen euro voor 500 woningen. Dit bleek echter eerder verlammend dan stimulerend te werken. De discussie ging opeens over de wijze waarop het geld besteed moet worden, terwijl in de andere wijken juist vanuit een gemeenschappelijke kracht en wil tot verduurzaming gewerkt werd. “Geld is wel noodzakelijk, maar pas nadat de gezamenlijke plannen en projecten zijn geformuleerd”, benadrukt Van Dijk.